Het Maagdenhuis (1783-1787)
Spui 21
A.van der Hart
Rijksmonument
Voorgeschiedenis
Het Maagdenhuis aan het Spui was oorspronkelijk de huisvesting van rooms-katholieke weesmeisjes. De instelling bestond reeds vanaf 1570. Door de vele immigranten in de stad was er een groot aantal onverzorgde weeskinderen bijgekomen. Het waren aanvankelijk vooral de vrome vrouwen van het Begijnhof die zich het lot aantrokken van de meisjes die niet in aanmerking kwamen om in het bestaande weeshuis te worden opgenomen. Voor het Maagdenhuis waren de toelatingseisen minder strak.
Toen de gereformeerden in 1578 in Amsterdam de macht overnamen, bleef het bestuur van het meisjeshuis het oude geloof trouw. Hierdoor kwam het weeshuis niet meer voor steun van overheidswege in aanmerking. Het was voortaan aangewezen op de medewerking van het rooms-katholieke volksdeel van de stad.
In de eerste halve eeuw van haar bestaan veranderde de instelling vaak van behuizing. Ten slotte lieten de regenten in 1628 aan het Spui een dubbelhuis voor de weesmeisjes bouwen. Het was het eerste gebouw na de Alteratie waarin een katholieke instelling een blijvend onderdak gevonden had. In het huis werden daarom ook oudere kerkelijke kunstschatten opgeslagen die na de Reformatie door particulieren in veiligheid waren gebracht.
Dagelijkse gang van zaken
De regenten van het Maagdenhuis voerden de administratie van het weeshuis en van de bezittingen. Het vermogen bestond bijna geheel uit obligaties en uit huizen die uit erfenissen waren verkregen. De regentessen waren verantwoordelijk voor de gang van zaken binnen het huis. Zij betaalden het inwonende vrouwelijke personeel. In 1737 waren er tien toezichthoudende vrouwen op ongeveer 225 weesmeisjes. Tegen 1800 telde het Maagdenhuis dertien inwonende vrouwen op bijna 400 weeskinderen.
De meisjes waren verdeeld in drie leeftijdsgroepen. De kleine kinderen kregen les in lezen en schrijven, op de leeftijd van tien tot veertien jaar gingen zij naar de breischool en van hun veertiende tot hun tweeëntwintigste jaar waren zij als naaisters werkzaam in grote werklokalen. Dankzij de verdiensten van de naaisters, tezamen met de talrijke erfenissen en legaten, werd het Maagdenhuis in de loop van de achttiende eeuw praktisch onafhankelijk van de liefdadigheid.
In het weeshuis waren een eetzaal, slaapzalen, een ziekenzaal, de regentenkamers en werklokalen ondergebracht. De keukens en de bergruimten voor de voedselvoorraden namen ook veel plaats in. Het brood werd in het huis gebakken. De kleding maakten de weesmeisjes voor het grootste deel zelf. De kerkruimte werd uitbesteed aan een priester die er diensten hield voor een schare particuliere gelovigen. Als tegenprestatie voor het gebruik van de ruimte zorgde hij voor het geestelijk welzijn van de weeskinderen.
Een nieuw gebouw
In 1780 besloten de regenten het verouderde onderkomen aan het Spui en een nieuwer deel uit 1752 aan de Handboogstraat te vervangen door nieuwbouw. Daarbij werden ook huizen gesloopt aan de Handboogstraat die door het Maagdenhuis verhuurd werden. De totale bouwkosten bedroegen rond 350.000 gulden. De drijvende kracht achter de nieuwbouw was Arnout Jan van Brienen die later ook het naar hem genoemde Van Brienenhofje aan de Prinsengracht nummers 85-133 ten behoeve van oude lieden stichtte.
Het nieuwe gebouw verrees tussen 1783 en 1787 naar een ontwerp van stadsbouwmeester Abraham van der Hart (1747-1820). Het vormde een groot vierkant blok rondom een binnenplaats met open booggalerijen. De enorme bakstenen gevel kent een duidelijke tweedeling. De kelder en benedenverdieping vormen het basement, het bovenste bouwlichaam bestaat uit drie verdiepingen onder een kroonlijst. Het bovenste deel is precies tweemaal zo hoog als het onderste. Aan de duidelijke geleding dragen ook de hoge rechthoekige nissen bij die de vensters van de verdiepingen per travee samenvatten. De middenrisaliet, met op de benedenverdieping vijf bogen waarin de toegang is opgenomen, wordt bekroond door een fronton met beeldhouwwerk van A. Ziesenis (1731-1801). Het laat twee weesmeisjes zien die een medaillon vasthouden met de uitbeelding van de tekst van Marcus 10, vers 14 ‘Laat de kinderen tot mij komen’. De regentenkamers bevonden zich achter de rondboogvensters aan weerszijden van de ingang. De linkervleugel van de hoofdverdieping werd in zijn geheel in beslag genomen door een imposante kerkruimte. Het grote, uit de tweede helft van de zeventiende eeuw daterende altaar was in Antwerpen aangekocht.
Het nieuwe Maagdenhuis werd algemeen als een van de belangrijkste gebouwen van de stad beschouwd en met trots aan bezoekers van buiten getoond. Maar als weeshuis functioneerde het niet goed. Het was zelfs een van de slechtste weeshuizen van de stad met een onrustbarend hoog sterftecijfer. Vele meisjes hadden last van borstkwalen die ten dele werden toegeschreven aan het koude, vochtige en slecht geventileerde gebouw.
In de negentiende eeuw daalde het aantal weesmeisjes in het Maagdenhuis tot rond de tweehonderd. De kerk werd in 1856 gesloten voor de gelovigen van buiten het weeshuis en daarna alleen nog intern gebruikt. De inwonende vrouwen werden vervangen door kloosterzusters. Door dit alles veranderde het huis steeds meer in een gesloten burcht in de stad.
In 1887 werden de ongeneeslijke zieke en achterlijke kinderen die hun hele leven verzorging behoefden, overgebracht naar het door A.C. Bleijs ontworpen Elizabeth-gesticht aan de Mauritskade nummers 25-27. In de twintigste eeujw zette de daling van het aantal meisjes in het Maagdenhuis zich voort. In 1952 tenslotte werd het Maagdenhuis opgeheven en verkocht aan de Nationale Handelsbank. Bij een ingrijpende verbouwing verdween de binnenplaats en werd het interieur onherkenbaar veranderd. Slechts de beide trappenhuizen aan de zijde van de Handboogstraat en de gevel zijn gespaard gebleven. Het Antwerpse altaar werd overgebracht naar het museum het Catharijneconvent te Utrecht.
De Maagdenhuisbezetting
In 1961 werd het Maagdenhuis in gebruik genomen als administratief en bestuurlijk centrum van de Universiteit van Amsterdam. Het verkreeg landelijke bekendheid door de studentenbezetting in 1969. Studenten eisten meer inspraak in studie- en bestuursaangelegenheden. De toenmalige rector-magnificus, prof. mr. A.D. Belinfante, noemde deze eis ‘een loze kreet’. In antwoord hierop richtten studenten de actiegroep ‘De loze kreet’ op en gingen op 12 mei 1969 over tot bezetting van het Maagdenhuis. Burgemeester Samkalden schakelde de politie in om het gebouw te ontruimen. Maar vier dagen later kwam het weer tot een bezetting, dit keer uitgevoerd door honderden studenten. Heel Amsterdam kwam door de actie in beroering. De politie omsingelde het gebouw, maar door een provisorische luchtbrug konden de bezetters bevoorraad worden. Twee dagen later drong de politie het gebouw binnen en maakte een einde aan de historische bezetting.
Literatuur
Kraaijvanger, E.H., `De verbouwing van het Maagdenhuis tot Nationale
Handelsbank te Amsterdam’. Bouwkundig Weekblad 77 (1959), pp. 87-91
Meischke, R., Het Maagdenhuis en het Elizabeth-gasthuis, Den Haag 1980
Swigchem, C.A. van, Abraham van der Hart, 1747-1820, Amsterdam 1965
bron: gemeente Amsterdam